Deuteronomy 19

1Wanneer de Heere, uw God, de volken zal hebben uitgeroeid, welker land de Heere, uw God, u geven zal, en gij die erfelijk zult bezitten, en in hun steden en in hun huizen wonen;
 die erfelijk zult bezitten, Te weten, die volken, dit is, derzelver land. Zie boven, Deu 9:1, enz.
2Zo zult gij u drie steden uitscheiden, in het midden van uw land, hetwelk de Heere, uw God, u geven zal, om dat erfelijk te bezitten.
 drie steden uitscheiden, Vergelijk boven, Deu 4:41; Num 35:14.
3Gij zult u den weg bereiden, en de pale uws lands, dat u de Heere, uw God, zal doen erven, in drieën delen; dit nu zal zijn, opdat ieder doodslager daarhenen vliede.
 weg bereiden, Naar deze steden.
,
 pale uws lands, Dat is, uw land.
,
 drieën delen; Opdat in elk derde deel des lands ene stad ter bekwamer plaatse mocht geordineerd worden, naar welke de doodslager in dat kwartier ten spoedigste mocht vluchten. Zie onder, vs.6.
4En dit zij de zaak des doodslagers, die daarhenen vlieden zal, dat hij leve; die zijn naaste zal geslagen hebben door onwetendheid, dien hij toch van gisteren en eergisteren niet haatte;
 zaak des doodslagers, Dat is, dit zal het recht van deze zaak zijn, zo zal men er mede handelen. Alzo boven, Deu 15:2.
,
 van gisteren en eergisteren Dat is, van tevoren, gelijk boven, Deu 4:42, en onder, vs.6.
5Als, dewelke met zijn naaste in het bos zal zijn gegaan, om hout te houwen, en zijn hand met de bijl wordt aangedreven, om hout af te houwen, en het ijzer schiet af van den steel, en treft zijn naaste, dat hij sterve; die zal in een dezer steden vluchten en leven;
 wordt aangedreven, Of, haar geslingerd vervorderd hebbende
,
 en het ijzer schiet af Anders, zo werpt hij
,
 van den steel, Hebreeuws, uit, of, van het hout
,
 treft zijn naaste, Hebreeuws, vindt.
6Opdat de bloedwreker den doodslager niet najage, als zijn hart verhit is, en hem achterhale, omdat de weg te verre zou zijn, en hem sla aan het leven; zo toch geen oordeel des doods aan hem is; want hij haatte hem niet van gisteren en eergisteren.
 bloedwreker Een van de naaste bloedvrienden des doden.
,
 hem sla aan het leven; Hebreeuws, sla hem aan de ziel; dat is, alzo, dat zijn ziel van hem ga, of alzo, dat hij hem het leven beneme. Zie Gen 37:21; alzo onder, vs.11; Jer 40:14-15.
,
 geen oordeel des doods aan hem is; Dat is, zo hij toch niet verdiend heeft ter dood verwezen of aan het leven gestraft te worden; gelijk onder, Deu 21:22; Jer 26:11, Jer 26:16; Luk 24:20.
,
 niet van gisteren en eergisteren Gelijk boven, vs.4.
7Daarom gebiede ik u, zeggende: Gij zult u drie steden uitscheiden. 8En indien de Heere, uw God, uw landpale zal verwijden, gelijk als Hij uw vaderen gezworen heeft, en u al dat land geven zal, hetwelk Hij uw vaderen te geven gesproken heeft; 9(Wanneer gij al ditzelve gebod zult waarnemen, om dat te doen, hetgeen ik u heden gebiede, den Heere, uw God, liefhebbende, en alle dagen in Zijn wegen wandelende) zo zult gij u nog drie steden toedoen tot deze drie; 10Opdat het bloed des onschuldigen niet vergoten worde in het midden van uw land, dat u de Heere, uw God, ten erve geeft, en bloedschulden op u zouden zijn.
 bloedschulden op u zouden zijn Hebreeuws, bloeden.
11Maar wanneer er iemand zijn zal, die zijn naaste haat, en hem lagen legt, en staat tegen hem op, en slaat hem aan het leven, dat hij sterve; en vliedt tot een van die steden;
 leven, dat hij sterve; Hebreeuws, ziel; gelijk boven, vs.6, en onder, vs.21.
12Zo zullen de oudsten zijner stad zenden, en nemen hem van daar, en zij zullen hem in de hand des bloedwrekers geven, dat hij sterve.
 zijner stad zenden, Dat is, de oudsten van de plaats, waar de doodslager woonachtig is, of tehuis behoort.
13Uw oog zal hem niet verschonen; maar gij zult het bloed des onschuldigen uit Israël wegdoen, dat het u welga. 14Gij zult uws naasten landpale, die de voorvaderen gepaald hebben, niet verrukken in uw erfdeel, dat gij erven zult, in het land, hetwelk u de Heere, uw God, geeft, om dat erfelijk te bezitten.
 voorvaderen gepaald hebben, Hebreeuws, de eerste.
15Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde, die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen, of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan.
 alle zonde, Dat is, allerlei zonde.
,
 zaak bestaan Of, het woord.
16Wanneer een wrevelige getuige tegen iemand zal opstaan, om een afwijking tegen hem te betuigen;
 een wrevelige getuige Hebreeuws, een getuige des wrevels, of, des moedwils; dat is, die, òf uit eigen moedwil, òf door iemands aandrijven, zijn naaste met valsheid zoekt te overvallen, onrecht en geweld aan te doen.
17Zo zullen die twee mannen, welke den twist hebben, staan voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht der priesters, en der rechters, die in diezelve dagen zullen zijn.
 der priesters, Of aldus: Der priesters, of der rechters. Zie boven, Deu 17:9, Deu 17:12.
18En de rechters zullen wel onderzoeken; en ziet, de getuige is een vals getuige, hij heeft valsheid betuigd tegen zijn broeder;
 een vals getuige, Hebreeuws, een getuige der valsheid, of, der leugens.
19Zo zult gijlieden hem doen, gelijk als hij zijn broeder dacht te doen; alzo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen;
 alzo zult gij Zie boven, Deu 13:5.
20Dat de overgeblevenen het horen en vrezen, en niet voortvaren meer te doen naar dit boze stuk, in het midden van u.
 overgeblevenen Dat is, de anderen, het ganse volk. Zie boven, Deu 13:11, en Deu 17:13.
,
 stuk, Hebreeuws, woord, ding, zaak.
21En uw oog zal niet verschonen; ziel om ziel, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet.
 ziel om ziel, Dat is, leven om leven.
,
 oog om oog, Zie Lev 24:20.
Copyright information for DutSVVA